De systematiek en richtlijnen voor de interne rekenrente
Bij de samenstelling van de Programmabegroting 2020 hebben wij de interne rekenrente van 3,0% naar 1,5% verlaagd omdat het rentepercentage van 3,0% voor de komende jaren niet meer voldeed aan de richtlijnen van het BBV. Relatief dure, oude leningen worden afgelost en daar komen nieuwe leningen tegen een heel laag rentetarief voor terug. Het aanpassen van de interne rekenrente is een ingreep met gevolgen op vele beleidsterreinen. Daarom proberen wij met de interne rekenrente het tarief zo te bepalen, dat het voor de komende jaren houdbaar is. Dat wil zeggen, dat het binnen de bandbreedte van 0,5% blijft. Voor 2020 was het berekende rentepercentage 1,95%. Ten opzichte van de interne rekenrente van 1,5% blijft dit binnen de toegestane afwijking (bandbreedte) van 0,5%. In de komende jaren daalt het gemiddelde rentepercentage van onze leningenportefeuille en verwachten wij dat de rente zich zal ontwikkelen richting 1,14% in 2023. Doordat wij geen 1,95% maar 1,5% rente toerekenen aan de programma's, blijft een deel van de rentekosten centraal (in programma 6) staan. Dat is een nadeel. Dit nadeel, het renteresultaat, was begroot op € 426.000.
De werkelijke rente over 2020
De werkelijke rente was geen 1,95% maar 1,97%. Dat betekent dat wij binnen de bandbreedte blijven. Het rentenadeel was geen € 426.000 maar € 430.000. Dit wijkt maar zeer beperkt af van de begroting, maar hiervoor hebben wij wel een incidentele aanpassing op onze rentetoevoeging aan de reserves moeten doen.
Omdat dit een afwijking is van het vastgestelde rentebeleid, hebben wij dit in het raadsvoorstel bij de besluitvorming over dit jaarverslag opgenomen.
Wanneer wij de begrote rente toerekenen aan de bestemmingsreserves, was de afwijking ten opzichte van het begrote resultaat te groot. Dat wil zeggen, dat de afwijking zodanig is dat wij de rentetoerekening aan de producten in de zes programma's nacalculatorisch moeten aanpassen. Wij zijn hiertoe verplicht als de werkelijke rente in geld meer dan 25% afwijkt van het begrote bedrag. Dit is aan de orde en heeft meerdere oorzaken.
De werkelijke betaalde rente was hoger door het aantrekken van de langlopende lening. Ook was de beginstand van de bestemmingsreserves op 1 januari hoger dan verwacht. Dit komt door onderuitputting op de bestemmingsreserves, soms door vertraging in de uitvoering. Doordat de beginstand van de reserves hoger is, is de toe te voegen rente ook hoger. De bezittingen, de activa, waarover de rente kan worden omgeslagen, was lager dan begroot. Door dezelfde vertraging op de investeringen, is het totaalbedrag van de bezittingen lager dan begroot. De kosten waren dus hoger, en het bedrag waarover deze kosten kon worden verdeeld, is lager. Doordat dit zogenaamde teller en noemer effect beide een kant op bewogen, kwam de rente buiten de bandbreedte.
Het achteraf, nacalculatorisch, aanpassen van de rente op de programma's heeft grote gevolgen. De kosten op de producten stijgen. Met name voor kostendekkende tariefproducten zoals de rioolheffing heeft dit gevolgen. Een tekort op de rioolheffing komt ten laste van de voorziening riolering. Om uit deze technische exercitie te blijven, hebben wij besloten om de werkelijke rentelasten te verlagen. Door eenmalig minder rente toe te voegen aan de bestemmingsreserves, blijft de werkelijke rente in 2020 binnen de bandbreedte.
Rentetoevoeging aan bestemmingsreserves
De begrote toevoeging van rente aan bestemmingsreserves was € 98.000. Wij hebben € 44.000 toegevoegd. Aan de vier relatief nieuwe bestemmingsreserves Herstructureringsfonds, Innovaties zorg, Accommodaties in de samenleving en Regiodeal hebben wij geen rente toegevoegd. Aan de andere bestemmingsreserves hebben wij geen 1,5% rente maar 1% rente toegevoegd. Hierbij merken wij op dat aan de reserve RSP altijd al met 1% rente wordt gerekend en de reserve Grondexploitaties op 1 januari geen saldo had en derhalve daarvoor ook geen rentetoevoeging was begroot. Deze aanpassing betekent in feite dat er eenmalig geen inflatiecorrectie aan de vier genoemde reserves wordt toegevoegd en de toevoeging aan de overige reserves geen 1,5% is maar 1%.
De begrote rente in 2021 is 1,65% en bevindt zich dichter bij de gehanteerde interne rekenrente. Daarom is deze aanpassing van de rente op de reserves van eenmalige aard.