Wij zijn financieel gezond en dat willen we blijven. Door onze begrotingsdiscipline in de afgelopen jaren hebben wij een meerjarig sluitende begroting die structureel en reëel in evenwicht is. Daarbij zijn ook onze reserves op peil. Als gemeente hebben wij ambities en zien wij ontwikkelingen op ons afkomen die financieel beslag vragen. Mede daarom blijven wij behoedzaam, maar realistisch begroten, zodat er ruimte blijft voor nieuw beleid en om onvoorziene zaken en tegenvallers op te kunnen vangen. In het hoofdstuk met ambities laten wij concrete ambities zien, waarvoor wij binnen deze begroting dekking vragen.
De herverdeling van het Gemeentefonds zou in 2021 ingaan, maar is uitgesteld. Per 1 januari 2023 zal de nieuwe werkwijze na verwachting in werking treden. Voor Gemeente Coevorden zien wij in de laatst gepubliceerde voorstellen geen negatieve uitkomsten, zoals uit eerdere onderzoeken bleek. Uit de meest recente publicatie in de zomer van 2021, is het verwachte herverdeeleffect voor onze gemeente positief, met een effect tussen de € 0 en € 25 per inwoner. Dit betekent dat er financieel gezien op dit moment nagenoeg geen risico's zijn. Uiteraard blijven wij vinger aan de pols houden en ons via de diverse (online) informatiesessies informeren. Ook hebben wij zitting in de werkgroep van de VDG die zich richt op de belangen voor Drentse Gemeenten.
In de arbitragezaak tussen het Rijk en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is door de arbitragecommissie uitspraak gedaan over de middelen die gemeenten ontvangen voor de uitvoering van de Jeugdzorg. Het Rijk dient gemeenten te compenseren voor het tekort. De VNG gaat er van uit dat het Rijk de uitspraak van de arbitragecommissie integraal overneemt. Een nieuw kabinet neemt hierover een besluit. Een voorlopige verdeling van de middelen over de gemeenten is wel bekendgemaakt. Het zijn forse extra middelen die ons helpen om financieel gezond te blijven. Wij hebben in de afgelopen jaren meerdere malen tekorten op de uitvoering van deze taken uit de algemene middelen gedekt.
Landelijk zijn afspraken gemaakt over de financiële verwerking van deze voorlopige middelen. Vanuit het voorzichtigheidsprincipe hebben het Rijk, de provincies en de gemeenten afgesproken dat 75% van het bedrag mag worden opgenomen in de meerjarenbegroting. Dit hebben verwerkt in de begroting. Als het nieuwe kabinet een besluit neemt en het bedrag definitief is, volgt er mogelijk nog € 700.000 aan extra middelen. Dit is de voorzichtigheidsmarge van 25%. Voor het jaar 2022 mag het volledige bedrag worden opgenomen.
Jaarlijks storten wij € 2 miljoen in de algemene reserve. Door dit bedrag consequent elk jaar te storten, hebben wij een gezonde buffer opgebouwd. Deze buffer, de algemene reserve, is van belang om te kunnen investeren en om risico's af te dekken. De solvabiliteit zal op basis van de huidige prognose zich in de komende vier jaren boven de afgesproken bandbreedte begeven. In deze begroting doen wij geen voorstellen om de structurele storting naar beneden bij te stellen, omdat het financieel perspectief het op dit moment niet vraagt om dit in te zetten. Daarnaast is de ontwikkeling van de solvabiliteit over vier jaar onzeker. Het is afhankelijk van de ontwikkeling van onze vermogenspositie, waaronder het aantrekken van nieuwe langlopende leningen. Daarnaast, maar vooral, willen wij dit structurele bedrag van € 2 miljoen in stand houden om in de toekomst in te kunnen zetten voor ambities met structurele financiële effecten. Wij denken daarbij aan de kapitaallasten van de investering in De Nieuwe Veste, die vooralsnog op € 1,1 miljoen is geraamd, maar bij de daadwerkelijke uitwerking van de investeringen hoger kan zijn.
De structurele ruimte die bovenop de € 2 miljoen eventueel beschikbaar is, staat op de stelpost vrije begrotingsruimte.
In het komende jaar verwachten wij een nieuwe langlopende lening van € 5 miljoen aan te moeten trekken. Doordat onze aflossing op bestaande leningen circa € 10 miljoen bedraagt, daalt per saldo ons vreemd vermogen ook verder in 2022.
De tariefdifferentiatie van de Onroerende zaakbelasting (Ozb) is onderwerp van gesprek en monitoring. In 2019 heeft uw raad besloten om toe te groeien naar een hogere tariefdifferentiatie tussen het Ozb-tarief voor eigenaren van niet-woningen en het Ozb-tarief van woningen. Er was sprake van een tariefdifferentiatie van 102%. Dat wil zeggen dat het tarief voor eigenaren van niet-woningen nagenoeg gelijk was aan het tarief voor woningen. Onze tarieven voor niet-woningen zijn lager dan landelijk en regionaal gemiddeld, het tarief voor woningen is hoger dan gemiddeld. Met de voorgestelde tarieven in de paragraaf lokale heffingen, zetten wij weer een goede stap in de richting van de tariefdifferentiatie. De ontwikkeling van de Woz-waarde speelt hierin een belangrijke rol. De tariefdifferentiatie was in 2021 116%. Dit is in 2022 129%.
Wij willen onze financiële situatie gezond en stabiel houden. Dit doen wij door de algemene reserve te blijven versterken door jaarlijks structureel toe te voegen en incidentele voordelen in deze reserve te storten. Ook willen wij onze minimale solvabiliteit van 30% behouden.