In deze bijlage zijn de belangrijkste wettelijke kaders op het gebied van grondbeleid opgenomen:
Huisvestingswet
De Huisvestingswet 2014 vervangt de Huisvestingswet die op 1 juli 1993 in werking is getreden. Deze nieuwe Huisvestingswet biedt gemeenten een instrumentarium om in te grijpen in de woonruimteverdeling en de samenstelling van de woonruimtevoorraad. Hiermee kunnen onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van schaarste aan goedkope woonruimte bestreden worden en kan de leefbaarheid bevorderd worden.
De verdringing op de woningmarkt die voortkomt uit de onrechtvaardige en onevenwichtige effecten van schaarste kan in tijd (woningzoekenden staan lang op een wachtlijst voor een woning) of in ruimte (segregatie op de woningmarkt) voorkomen. Er zijn drie categorieën schaarste te onderscheiden: schaarste aan goedkope woonruimte in het algemeen, schaarste aan woonruimte met specifieke voorzieningen (bijvoorbeeld voor ouderen of gehandicapten) en schaarste aan woonruimte voor de eigen inwoners van een gemeente (in gebieden zonder nieuwbouwmogelijkheden). De sturing via een gemeentelijk huisvestingsverordening moet zich beperken tot die gebieden, woningtypen en prijsklassen waar de schaarste betrekking op heeft. Dit kan een buurt, wijk, stadsdeel, stad of gemeente zijn.
Milieuwetgeving
Bodemverontreiniging vormt een van de meest netelige kwesties in het kader van de koop en verkoop van onroerend goed. Naast de mededelingsplicht en de conformiteiteis zoals die zijn verwoord in het Burgerlijk Wetboek moet ook rekening worden gehouden met de Milieuwetgeving.
De Wet Milieubeheer geeft een gemeente de mogelijkheid in een milieuvergunning voorschriften op te nemen met betrekking tot een nulsituatieonderzoek, een herhalingsonderzoek en een eindonderzoek.
Deze voorschriften kunnen opgenomen worden indien een vergunning wordt verleend aan bedrijven die bodembedreigende activiteiten ontplooien.
In de Wet bodembescherming (Wbb) wordt er vanuit gegaan dat de eigenaar van een perceel grond de verantwoordelijkheid heeft voor de onderzoeken en de op grond daarvan eventueel noodzakelijke sanering van de eigen grond. In artikel 28 Wbb staat de meldingsplicht voor saneringsactiviteiten.
Een nieuw aandachtspunt voor de koper van een onroerende zaak wordt gevormd door de mogelijkheid die Gedeputeerde Staten hebben om een saneringsonderzoek op te dragen c.q. een saneringsbevel op te leggen (artikel 43, lid 3, Wbb).
In de Wet bodembescherming is tevens een regeling getroffen voor de bewoners van woningen die zijn gebouwd op verontreinigde grond, die voor woningbouw is verkocht of in erfpacht is uitgegeven nadat de verontreiniging is veroorzaakt, om onder voorwaarden hun woning te verkopen aan de gemeente. In dat geval is de gemeente verplicht tot aankoop (art. 56 e.v. Wbb.). De gemeente Coevorden heeft van deze mogelijkheid van artikel 56 Wbb in het verleden al eens gebruik mogen maken.
Tevens wordt in artikel 75 (Wbb) een bepaling genoemd waarvan de Staat van zowel de veroorzaker van de verontreiniging als van degene die door de sanering ongerechtvaardigd wordt verrijkt een schadevergoeding kan vorderen. De kosten die kunnen worden verhaald zijn kosten voor het doen van het onderzoek en de saneringskosten.
Hierbij moet wel de kanttekening worden geplaatst dat bij verontreinigingen ontstaan na 1975 geen schadevergoeding kan worden geëist. Vanaf dat peiljaar werd van een ieder verwacht bekend te zijn met mogelijke verontreinigingen.
Vervuilde grond die vrijkomt bij het afgraven van de bodem moet worden afgevoerd als een afvalstof en daartoe worden opgeslagen, gereinigd of gestort.
In dat laatste geval is het op de Wet Milieubeheer gebaseerde stortverbod afvalstoffen van toepassing. In het merendeel van de overige gevallen is het Bouwstoffenbesluit van toepassing.
Wet ruimtelijke ordening
Conform artikel 6.23 van de wet ruimtelijke ordening kan de gemeenteraad met betrekking tot de grondexploitatie een verordening vaststellen, welke bepalingen kan bevatten met betrekking tot de procedure voor het tot stand komen van een overeenkomst over grondexploitatie en de inhoud daarvan.
Wet voorkeursrecht gemeenten
De Wet voorkeursrecht gemeenten is ingesteld om de particuliere exploitatie tegen te gaan en de gemeente meer grip te laten krijgen op de grondmarkt. In eerste instantie werd deze wet ingesteld in stadsvernieuwingsgebieden.
In 1996 is de wet gewijzigd. Een gemeente kan een voorkeursrecht vestigen indien deze gemeente uitbreidingscapaciteit voor regionaal belang heeft toegewezen gekregen. Het voorkeursrecht kan niet alleen voor beoogde locaties voor woningbouw, maar ook voor bedrijfslocaties, wegen en zelfs voor natuur gevestigd worden. De basis voor deze wet is gelegen in het structuurplan, respectievelijk het bestemmingsplan.
Op 4 december 2003, Stb 562 is de wet wederom gewijzigd, de toetsing of de gemeente uitbreidingscapaciteit heeft toegewezen of toegedacht gekregen is komen te vervallen. Alle gemeenten hebben nu de mogelijkheid tot het vestigen van een gemeentelijk voorkeursrecht.
Grondexploitatiewet
De Grondexploitatiewet, vaak afgekort als Grex-wet, is een onderdeel van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden.
De grondexploitatiewet is afdeling 6.4 van de Wro. Dit deel van de Wro bestaat uit artikel 6.12 tot en met artikel 6.25. Hierin wordt geregeld dat gemeenten de mogelijkheid krijgen om kosten van de planontwikkeling te verhalen op grondeigenaren, veelal projectontwikkelaars. Daarnaast zijn er zaken geregeld omtrent planschade. In bet bijbehorende Besluit ruimtelijke ordening (Bro) worden enkele praktische zaken nader uitgewerkt. Zoals welke soorten kosten in aanmerking komen om te worden verhaald (de zogenaamde kostensoortenlijst) en wanneer dit mag. Dit staat in de afdeling Grondexploitatie van het Bro (artikel 6.2.1 tot en met artikel 6.2.12)
Een gemeente is conform grondexploitatiewet verplicht om haar kosten op de grondeigenaar te verhalen, wanneer deze grondeigenaar een zogenaamd bouwplan (art. 6.2.1 Bro) wil realiseren en wanneer voor de goedkeuring van dit bouwplan een wijziging van een ruimtelijk besluit (bijvoorbeeld nieuw bestemmingsplan) nodig is. De kosten die verhaald moeten worden staan in de kostensoortenlijst (art. 6.2.3 t/m 6.2.6 Bro). Wanneer de gemeente zelf eigenaar is van de gronden dan is het verhalen van kosten op anderen niet nodig. De kosten worden dan gedekt door de verkoop van bouwrijpe grond.