Bijlagen

Bijlage 1 - Begrippenkader

Terug naar navigatie - Bijlage 1 - Begrippenkader

Actief grondbeleid
Een vorm van grondbeleid waarbij de gemeente grond verwerft, bouw- en woonrijp maakt en dan verkoopt aan een ontwikkelaar. Zij kiest daarbij voor gehele of gedeeltelijke overname van het economisch risico op de grondexploitatie.

Anterieure overeenkomst
Een overeenkomst over de ontwikkeling van een locatie met marktpartijen voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan en het exploitatieplan.

Bouwclaim
Hierbij draagt een marktpartrij zijn gronden over aan de gemeente in ruil voor een claim op de toekomstige bouwrijpe grond. Daarbij wordt op het moment van verkoop van de grond aan de gemeente de methode van prijsbepaling bij de afname van de bouwrijpe grond van de gemeente vastgelegd.

Bouwrijp maken
Grond geschikt maken voor ontwikkeling door bodemsanering, ophogen en andere grondwerken.

Contante waarde
Een methode om alle kosten en opbrengsten met rente terug te rekenen tot een basisjaar.

Eindwaarde
De verwachte waarde van kosten en opbrengsten tot aan afronding van het project.

Exploitatieplan
Een plan waarin een overzicht in de tijd van kosten en opbrengsten is opgenomen alsmede een overzicht van hoeveel kosten door de partijen in het plangebied aan de gemeente moeten worden betaald. Deze kosten moeten voldoen aan de criteria profijt, proportionaliteit en toerekenbaarheid.

Faciliterend grondbeleid
Een vorm van grondbeleid waarbij de gemeente de grond niet zelf verwerft, maar de ontwikkeling aan de eigenaren zelf overlaat binnen door de gemeente te stellen kaders.

Grondbeleid
De manier waarop de gemeente en andere spelers omgaan met grond, waarop ontwikkeld wordt (van bestemming verandert).

Grondexploitatie
Raming van de kosten over de tijd voor het leveren van bouw- en woonrijpe grond, afgezet tegen de toekomstige opbrengsten van de verkoop van de grond.

Kostenverhaal
De kosten die gemaakt worden om het plan bouwrijp en woonrijp op te leveren kunnen op verschillende manieren worden verhaald op belanghebbenden. De wijze waarop is afhankelijk van het toegepaste type grondbeleid, wat per project kan verschillen. 

Passief grondbeleid
Bij passief grondbeleid is de rol van de gemeente slechts voorwaardenscheppend. De daadwerkelijke ontwikkeling vindt door een externe partij plaats. De voorwaarden die de gemeente kan stellen omvatten de uitwerking van de ruimtelijke structuur en de inrichting van de openbare ruimte.

Planschade
Het recht op een planschadevergoeding wordt geregeld in artikel 6.1 Wro. Kort samengevat kan worden gesteld dat planschadevergoeding van toepassing kan zijn indien een bestemmingsplanwijziging dermate nadelig is voor de situering van iemands woning en/of iemands woongenot dat de waarde van de woning hierdoor daalt.

Woonrijp maken
Aanleg en inrichting van de openbare ruimte, groenvoorzieningen, riolering en parkeervoorziening.
 

Bijlage 2 - Wettelijk kader

Terug naar navigatie - Bijlage 2 - Wettelijk kader

In deze bijlage zijn de belangrijkste wettelijke kaders op het gebied van grondbeleid opgenomen:

Huisvestingswet 
De Huisvestingswet 2014 vervangt de Huisvestingswet die op 1 juli 1993 in werking is getreden. Deze nieuwe Huisvestingswet biedt gemeenten een instrumentarium om in te grijpen in de woonruimteverdeling en de samenstelling van de woonruimtevoorraad. Hiermee kunnen onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van schaarste aan goedkope woonruimte bestreden worden en kan de leefbaarheid bevorderd worden.
De verdringing op de woningmarkt die voortkomt uit de onrechtvaardige en onevenwichtige effecten van schaarste kan in tijd (woningzoekenden staan lang op een wachtlijst voor een woning) of in ruimte (segregatie op de woningmarkt) voorkomen. Er zijn drie categorieën schaarste te onderscheiden: schaarste aan goedkope woonruimte in het algemeen, schaarste aan woonruimte met specifieke voorzieningen (bijvoorbeeld voor ouderen of gehandicapten) en schaarste aan woonruimte voor de eigen inwoners van een gemeente (in gebieden zonder nieuwbouwmogelijkheden). De sturing via een gemeentelijk huisvestingsverordening moet zich beperken tot die gebieden, woningtypen en prijsklassen waar de schaarste betrekking op heeft. Dit kan een buurt, wijk, stadsdeel, stad of gemeente zijn.

Milieuwetgeving 
Bodemverontreiniging vormt een van de meest netelige kwesties in het kader van de koop en verkoop van onroerend goed. Naast de mededelingsplicht en de conformiteiteis zoals die zijn verwoord in het Burgerlijk Wetboek moet ook rekening worden gehouden met de Milieuwetgeving. 

De Wet Milieubeheer geeft een gemeente de mogelijkheid in een milieuvergunning voorschriften op te nemen met betrekking tot een nulsituatieonderzoek, een herhalingsonderzoek en een eindonderzoek. 

Deze voorschriften kunnen opgenomen worden indien een vergunning wordt verleend aan bedrijven die bodembedreigende activiteiten ontplooien.

In de Wet bodembescherming (Wbb) wordt er vanuit gegaan dat de eigenaar van een perceel grond de verantwoordelijkheid heeft voor de onderzoeken en de op grond daarvan eventueel noodzakelijke sanering van de eigen grond. In artikel 28 Wbb staat de meldingsplicht voor saneringsactiviteiten. 

Een nieuw aandachtspunt voor de koper van een onroerende zaak wordt gevormd door de mogelijkheid die Gedeputeerde Staten hebben om een saneringsonderzoek op te dragen c.q. een saneringsbevel op te leggen (artikel 43, lid 3, Wbb).
 
In de Wet bodembescherming is tevens een regeling getroffen voor de bewoners van woningen die zijn gebouwd op verontreinigde grond, die voor woningbouw is verkocht of in erfpacht is uitgegeven nadat de verontreiniging is veroorzaakt, om onder voorwaarden hun woning te verkopen aan de gemeente. In dat geval is de gemeente verplicht tot aankoop (art. 56 e.v. Wbb.). De gemeente Coevorden heeft van deze mogelijkheid van artikel 56 Wbb in het verleden al eens gebruik mogen maken.

Tevens wordt in artikel 75 (Wbb) een bepaling genoemd waarvan de Staat van zowel de veroorzaker van de verontreiniging als van degene die door de sanering ongerechtvaardigd wordt verrijkt een schadevergoeding kan vorderen. De kosten die kunnen worden verhaald zijn kosten voor het doen van het onderzoek en de saneringskosten. 

Hierbij moet wel de kanttekening worden geplaatst dat bij verontreinigingen ontstaan na 1975 geen schadevergoeding kan worden geëist. Vanaf dat peiljaar werd van een ieder verwacht bekend te zijn met mogelijke verontreinigingen. 
Vervuilde grond die vrijkomt bij het afgraven van de bodem moet worden afgevoerd als een afvalstof en daartoe worden opgeslagen, gereinigd of gestort. 
In dat laatste geval is het op de Wet Milieubeheer gebaseerde stortverbod afvalstoffen van toepassing. In het merendeel van de overige gevallen is het Bouwstoffenbesluit van toepassing. 

Wet ruimtelijke ordening 
Conform artikel 6.23 van de wet ruimtelijke ordening kan de gemeenteraad  met betrekking tot de grondexploitatie een verordening vaststellen, welke bepalingen kan bevatten met betrekking tot de procedure voor het tot stand komen van een overeenkomst over grondexploitatie en de inhoud daarvan.
 
Wet voorkeursrecht gemeenten
De Wet voorkeursrecht gemeenten is ingesteld om de particuliere exploitatie tegen te gaan en de gemeente meer grip te laten krijgen op de grondmarkt. In eerste instantie werd deze wet ingesteld in stadsvernieuwingsgebieden. 
In 1996 is de wet gewijzigd. Een gemeente kan een voorkeursrecht vestigen indien deze gemeente uitbreidingscapaciteit voor regionaal belang heeft toegewezen gekregen. Het voorkeursrecht kan niet alleen voor beoogde locaties voor woningbouw, maar ook voor bedrijfslocaties, wegen en zelfs voor natuur gevestigd worden. De basis voor deze wet is gelegen in het structuurplan, respectievelijk het bestemmingsplan. 
Op 4 december 2003, Stb 562 is de wet wederom gewijzigd, de toetsing of de gemeente uitbreidingscapaciteit heeft toegewezen of toegedacht gekregen is komen te vervallen. Alle gemeenten hebben nu de mogelijkheid tot het vestigen van een gemeentelijk voorkeursrecht. 

Grondexploitatiewet
De Grondexploitatiewet, vaak afgekort als Grex-wet, is een onderdeel van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden.
De grondexploitatiewet is afdeling 6.4 van de Wro. Dit deel van de Wro bestaat uit artikel 6.12 tot en met artikel 6.25. Hierin wordt geregeld dat gemeenten de mogelijkheid krijgen om kosten van de planontwikkeling te verhalen op grondeigenaren, veelal projectontwikkelaars. Daarnaast zijn er zaken geregeld omtrent planschade. In bet bijbehorende Besluit ruimtelijke ordening (Bro) worden enkele praktische zaken nader uitgewerkt. Zoals welke soorten kosten in aanmerking komen om te worden verhaald (de zogenaamde kostensoortenlijst) en wanneer dit mag. Dit staat in de afdeling Grondexploitatie van het Bro (artikel 6.2.1 tot en met artikel 6.2.12)

Een gemeente is conform grondexploitatiewet verplicht om haar kosten op de grondeigenaar te verhalen, wanneer deze grondeigenaar een zogenaamd bouwplan (art. 6.2.1 Bro) wil realiseren en wanneer voor de goedkeuring van dit bouwplan een wijziging van een ruimtelijk besluit (bijvoorbeeld nieuw bestemmingsplan) nodig is. De kosten die verhaald moeten worden staan in de kostensoortenlijst (art. 6.2.3 t/m 6.2.6 Bro). Wanneer de gemeente zelf eigenaar is van de gronden dan is het verhalen van kosten op anderen niet nodig. De kosten worden dan gedekt door de verkoop van bouwrijpe grond.